woensdag 26 januari 2011

Chalet is bouwvergunningplichtig bouwwerk

ABRvS, 26 januari 2011. In de recreatiesector is het chalet steeds meer in opkomst. Het chalet houdt het midden tussen een stacaravan en een recreatiewoning. De vraag is of voor het plaatsen van een chalet een bouwvergunning/omgevingsvergunning vereist is. In de beleidsnotitie (sta)caravans Steenwijkerland 2007 heeft de raad van Steenwijkerland criteria vastgesteld om te bepalen of voor een kampeermiddel al dan niet een bouwvergunning op grond van de (vervallen) Woningwet is vereist. Op basis daarvan kwamen B en W tot het oordeel dat voor een specifiek chalet geen bouwvergunning vereist was, waarna zij het verzoek tot handhaving dat door een omwonende was ingediend afwezen.

De Afdeling overweegt dat vast is komen te staan dat het betreffende chalet niet bestemd en niet geschikt is om regelmatig te worden vervoerd en een plaatsgebonden karakter heeft. Daarom moet het chalet naar het oordeel van de Afdeling niet worden aangemerkt als een caravan of een soortgelijk onderkomen op wielen, maar als een plaatsgebonden recreatiewoning. Voor het plaatsen van een dergelijk bouwwerk is in beginsel een bouwvergunning vereist.

B en W en de exploitant beklaagden zich in hoger erover dat de rechtbank niet aan alle criteria uit de Beleidsnotitie had getoetst. De Afdeling overweegt dat het antwoord op de vraag of het chalet een bouwvergunningplichtig bouwwerk is niet afhankelijk is van de criteria uit de Beleidsnotitie, zodat B en W en de exploitant geen belang hebben bij de beoordeling van deze grief.
http://bit.ly/ffb3BN

Last onder bestuursdwang tot ontruiming woning vernietigd

ABRvS, 26 januari 2011. Het college van B en W van Utrecht had een last onder bestuursdwang opgelegd tot ontruiming van een woning die naar zijn mening in strijd met artikel 7 lid 1 Huisvestingswet voor bewoning in gebruik was genomen. De bewoonster voerde aan dat zij een vergunning had voor het in gebruik nemen van de woning en dat zij dat gebruik nooit had beëindigd. Volgens B en W had zij het gebruik wel beëindigd en had zij daarna de woning opnieuw in gebruik genomen, dit keer zonder vergunning.

De voorzieningenrechter van de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De Afdeling vernietigt deze uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Daarbij stelt de Afdeling voorop dat ontruiming van een woning een ingrijpende maatregel is, zodat hoge eisen moeten worden gesteld aan de motivering van dat besluit.

Artikel 7 lid 1 Huisvestingswet bepaalt dat het verboden is door de gemeenteraad aangewezen woonruimte zonder vergunning van B en W in gebruik te nemen. De Afdeling overweegt dat deze vergunning is uitgewerkt zodra de woning in gebruik is genomen. Als de bewoner de woning verlaat en enige tijd later weer in gebruik wil nemen, dan kan hij daarvoor niet de oude vergunning gebruiken. Hij moet opnieuw vergunning aanvragen.

B en W hadden hun standpunt dat de bewoning eerder was beëindigd gebaseerd op verklaringen van omwonenden en huisbezoeken die door gemeenteambtenaren waren afgelegd en op het ontbreken van contracten met leveranciers voor gas, water en elektra. De bewoonster verklaarde dat zij tot voor kort nog steeds gas, water en elektra ontving en daarvoor ook had betaald, dat zij steeds huur had betaald en dat zij een tijd niet aanwezig was geweest omdat zij haar ouders had verzorgd.

De Afdeling overweegt dat alleen tijdens het laatste huisbezoek dat door de gemeenteambtenaren was afgelegd door die ambtenaren geconcludeerd was dat de woning geen bewoonde indruk maakte. Verder constateert de Afdeling dat tijdens de huisbezoeken was geconstateerd dat de energietoevoer niet was afgesloten. Dat mogelijk illegaal energie werd afgetapt doet naar het oordeel van de Afdeling niet terzake. Verder was ook niet weersproken dat er water uit de kraan stroomde. Op basis hiervan concludeert de Afdeling dat B en W onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de bewoning van de woning was beëindigd en daarna in strijd met artikel 7 lid 1 Huisvestingswet opnieuw in gebruik was genomen.
http://bit.ly/hApu1s

woensdag 19 januari 2011

Geen begunstigingstermijn bij last gericht op voorkomen herhaling overtreding

ABRvS, 19 januari 2011. Artikel 5:32a lid 2 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan bij het opleggen van een last onder dwangsom bij het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn moet stellen "gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd". Die termijn wordt aangeduid als begunstigingstermijn.

Naar de letter van de bepaling moet een dergelijke termijn ook worden gegeven bij een last die gericht is op het voorkomen van een herhaling van een overtreding. Een dergelijke last houdt doorgaans in om iets niet te doen. Het is niet logisch om voor het uitvoeren van zo'n last een begunstigingstermijn te stellen. De Afdeling heeft daarom onder het oude recht al eens uitgemaakt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, in dergelijke gevallen geen begunstigingstermijn hoeft te worden gegeven (ABRvS 24 oktober 2001, AB 2000/147). Uit de uitspraak van 19 januari 2011 blijkt dat de Afdeling deze lijn voortzet.

Het bevoegd gezag had hangende het beroep ook een beschikking tot invordering van verbeurde dwangsommen genomen. Op grond van artikel 5:39 lid 1 Awb heeft het beroep tegen de last onder dwangsom tevens betrekking op de invorderingsbeschikking, "voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist". Deze betwisting is vormvrij en niet aan een termijn gebonden. In casu had de overtreder niet betwist dat er geen dwangsommen verbeurd waren, maar had hij opgemerkt dat ook de invorderingsbeschikking moest worden vernietigd als de Afdeling het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom zou vernietigen. De Afdeling oordeelt dat het beroep, ook voor zover het is gericht tegen de invorderingsbeschikking, ongegrond is. Daaruit kan worden afgeleid dat de enkele mededeling dat de invorderingsbeschikking moet worden vernietigd als de last onder dwangsom wordt vernietigd, kennelijk voldoende is om als betwisting te gelden.
LJN: BP1330

dinsdag 18 januari 2011

Concreet zicht op legalisatie: kan overtreder aanvrager zijn?

Voorzitter ABRvS, 12 januari 2011. Het is vaste jurisprudentie dat er sprake is van een concreet zicht op legalisatie van een overtreding van artikel 40 Woningwet (oud) als op aanvraag een bouwvergunning zou moeten worden verleend. Daarbij is het niet vereist dat er daadwerkelijk een aanvraag bouwvergunning is ingediend.

Het college van B en W van Montfoort had overwogen dat weliswaar bouwvergunning zou kunnen worden verleend voor een illegaal gebouwd bouwwerk, maar dat de overtreder geen eigenaar was van het betrokken perceel en daarom niet als aanvrager zou kunnen worden aangemerkt. Daarom was er volgens het college geen concreet zicht op legalisatie.

De voorzitter overweegt dat het vaste jurisprudentie van de Afdeling is dat een aanvrager van een bouwvergunning als belanghebbende bij de beslissing op die aanvraag kan worden aangemerkt, tenzij aannemelijk is dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt. Nu het bouwplan in dit geval reeds is verwezenlijkt, staat daarmee vast, zo oordeelt de Voorzitter, dat de overtreder als aanvrager kan worden aangemerkt en er een concreet zicht op legalisatie is.
http://bit.ly/hRlt1g

Uitleg last onder dwangsom/stelplicht en bewijslast

Gerechtshof Arnhem, 11 januari 2011. Het college van B en W van Bronckhorst had aan een boer de last onder dwangsom opgelegd om het vigerende bestemmingsplan niet meer te overtreden door geen commerciële horeca-activiteiten meer uit te voeren in een schuur die was omgebouwd tot ontvangstruimte. Vast stond echter dat de commerciële horeca-activiteiten op grond van het vigerende bestemmingsplan wel waren toegestaan als zij in het kader van educatie plaatsvonden. De last ging dus verder dan nodig.

De last onder dwangsom had echter formele rechtskracht. Het college constateerde dat de boer de last niet had uitgevoerd en vorderde betaling van de verbeurde dwangsommen. In de verzetprocedure beklaagde de boer zich erover dat de last verder ging dan nodig. Het gerechtshof overwoog, evenals de rechtbank, dat in de verzetprocedure moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de last onder dwangsom en dat dus geen grieven tegen de last kunnen worden aangevoerd. Wel oordeelde het gerechtshof, opnieuw evenals de rechtbank, dat het de rechter vrij staat de last naar doel en strekking uit te leggen. De Hoge Raad heeft dit in een arrest van 8 november 2002 (NJ 2002/613) ook al uitgemaakt. In de zaak van de gemeente Bronkhorst leidde dit er concreet toe dat de rechtbank en het gerechtshof hebben beoordeeld of de overtreder na het verstrijken van de begunstigingstermijn in de schuur commerciële horeca-activiteiten had ontplooid die geen verband hielden met educatie.

Het gerechtshof bevestigt ook nog eens dat in verzetprocedures op de gemeente de plicht rust te stellen dat de last niet is uitgevoerd en er daardoor dwangsommen zijn verbeurd. Het is aan de overtreder om deze stelling gemotiveerd te betwisten. Doet de overtreder dit niet, dan moet de stelling voor waar worden aangenomen en hoeft er ook geen bewijs te worden geleverd.

Onder de vierde tranche is dit wezenlijk anders. Nu moet het bestuursorgaan een invorderingsbeschikking nemen als het tot invordering van verbeurde dwangsommen wil overgaan. Het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding en het motiveringsbeginsel zijn van toepassing op een dergelijke beschikking en vergen dat het bestuursorgaan niet alleen stelt dat de last niet is uitgevoerd, maar dat het dit ook motiveert en onderbouwt. De overtreder hoeft niet meer gemotiveerd te betwisten, maar kan in bezwaar volstaan met het betoog dat de invorderingsbeschikking onvoldoende is onderbouwd en/of gemotiveerd.
http://bit.ly/fYneAN  

maandag 10 januari 2011

Bijzondere omstandigheid of onmogelijkheid?

Vz. ABRvS 10 januari 2011. Op grond van de Huisvestingsverordening van de gemeente Amsterdam moet de eigenaar van een woonruimte binnen vijf werkdagen nadat de woonruimte vrijkomt dit aan het college melden en binnen vier weken een nieuwe gebruiker voordragen. Vast stond dat een eigenaar van een aantal woonruimten hieraan niet had voldaan. Daarop legde het college hem de last onder dwangsom op om binnen vier maanden de woonruimten als beschikbaar te melden en nieuwe gebruikers voor te dragen. De eigenaar voerde aan dat het college niet had kunnen handhaven omdat de woonruimten in een zo slechte staat van onderhoud verkeerden dat ze onbewoonbaar waren.

De Afdeling oordeelde:
"[appellante] heeft aldus aannemelijk gemaakt dat de woonruimten in zo slechte staat verkeren, dat zij het in verband daarmee niet in haar macht heeft om aan de haar opgelegde lasten te voldoen. Het college had hierin aanleiding moeten zien om van het opleggen ervan af te zien."
Deze overweging van de Afdeling blinkt niet uit in duidelijkheid. Het feit dat een overtreder het niet in zijn macht heeft aan de last onder dwangsom te voldoen, staat inderdaad in de weg aan het opleggen van een last onder dwangsom. Niemand kan immers op straffe van verbeurte van een dwangsom worden gelast tot het presteren van het onmogelijke. Dat betekent echter niet dat het bestuursorgaan van handhaving moet afzien. Het bestuursorgaan zal, als het geen last onder dwangsom kan opleggen omdat de overtreder het niet in zijn macht heeft een einde aan de overtreding te maken, moeten kiezen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang. In dit geval zou het overigens niet eenvoudig geweest zijn om deze specifieke overtreding door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang ongedaan te maken.

Voorts rijst de vraag of het in dit geval onmogelijk is om aan de last te voldoen of dat het onmogelijk is om binnen vier maanden aan de last te voldoen. Als dat laatste het geval is, dan moet de conclusie zijn dat de begunstigingstermijn te kort is. 
http://bit.ly/hxjrmo

woensdag 5 januari 2011

Overtreder houdt procesbelang als hij tijdig voldoet aan de last

ABRvS, 5 januari 2011. Het feit dat een overtreder tijdig aan de last voldoet, betekent niet per definitie dat hij geen belang meer heeft bij een procedure tegen het sanctiebesluit. Dat is geen nieuwe opvatting van de Afdeling, maar het valt me op dat bestuursorganen toch nog met regelmaat aanvoeren dat een overtreder geen procesbelang meer heeft omdat hij tijdig aan de last heeft voldaan.

In de uitspraak van 5 januari 2011 was een last onder bestuursdwang opgelegd. De overtreder had tijdig aan de last voldaan en in dat kader kosten gemaakt. Deze kosten wilde hij verhalen en dat gaf hem naar het oordeel van de Afdeling voldoende belang bij het beroep dat hij tegen de beslissing op bezwaar had ingesteld. Het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang kan dus ook tot aansprakelijkheid leiden als de overtreder wel tijdig aan de last voldoet.
http://bit.ly/f79rul