woensdag 26 juni 2013

Reikwijdte last tot beëindiging illegale bewoning

ABRvS, 26 juni 2013. Het college van B en W van Eersel had geconstateerd dat een bedrijfsruimte werd bewoond. Dat leverde een overtreding op van artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo. Het college legde aan de overtreder een last onder dwangsom op. De last hield in dat de bewoning moest worden beëindigd, waarbij werd aangegeven dat de overtreder alle aanwezige huisraad (kastje met televisie erop, eethoek, fauteuil, pannen, serviesgoed, linnengoed, toiletartikelen, (opgedekt) bed, niet-bedrijfskleding, huishoudelijke spullen) diende te verwijderen en verwijderd te houden.

De overtreder vond deze last te ver gaan. Hij betoogde dat door verwijdering van deze zaken het toegestane gebruik van de ruimte niet meer mogelijk was.

De Afdeling is het daar niet mee eens. De Afdeling oordeelt dat de in de last opgesomde voorwerpen onderdeel uitmaken van het gebruik van de bedrijfsruimte als woning en dat de last daarom niet verder strekt dan strikt noodzakelijk.
Procedurenummer: 201209991/1/A1

woensdag 19 juni 2013

Niet innen is geen uitstel van betaling

ABRvS, 19 juni 2013. Houdt het besluit om voorlopig geen invorderingsbesluit te nemen in dat uitstel van betaling wordt verleend? Dat was de vraag waarvoor de Afdeling zich in deze casus zag gesteld. Het antwoord op de vraag was bepalend voor het antwoord op de vraag of de bevoegdheid tot invordering was verjaard.

Het college van GS van Gelderland had een last onder dwangsom aan Excluton Beheer B.V. opgelegd. Excluton had de last niet uitgevoerd, waardoor de dwangsommen tot het maximumbedrag waren verbeurd. Excluton had bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom en GS hadden bij brief toegezegd niet tot inning over te gaan en geen invorderingsbesluit te zullen nemen zolang nog geen beslissing op bezwaar was genomen.

Een jaar en drie maanden na het verbeuren van de laatste dwangsom neemt het college van GS een invorderingsbesluit. Excluton stelt beroep in tegen dat besluit en stelt dat GS niet tot invordering hadden mogen besluiten omdat hun bevoegdheid tot invordering was verjaard.

GS stelden zich op het standpunt dat zij met hun besluit om in afwachting van de beslissing op bezwaar niet tot inning over te gaan uitstel van betaling hadden verleend, zodat de verjaringstermijn op grond van artikel 4:111 lid 1 Awb was verlengd met de periode waarvoor uitstel van betaling was verleend.

De Afdeling overweegt dat de verplichting tot betaling van verbeurde dwangsommen van rechtswege ontstaat op het moment van verbeurte en niet op het moment van bekendmaking van het invorderingsbesluit. Vervolgens overweegt de Afdeling dat de beslissing om voorlopig niet tot inning over te gaan, geen besluit tot het verlenen van uitstel van betaling inhoudt. Dat brengt de Afdeling tot de conclusie dat de verjaringstermijn niet is verlengd en dat de bevoegdheid tot invordering dus toch is verjaard.
LJN: CA3682

dinsdag 18 juni 2013

Geen spoedeisend belang bij treffen voorlopige voorziening

Vz. ABRvS, 6 juni 2013. Het college van B en W van Eindhoven had aan H.P.M. Onroerend Goed de last onder dwangsom opgelegd om het gebruik van een terrein aan de Luchthavenweg in Eindhoven als parkeerterrein te beëindigen en beëindigd te houden. Het college verklaarde het bezwaar grotendeels ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. Tegen die uitspraak stelde H.P.M. Onroerend Goed hoger beroep in en diende zij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in bij de Voorzitter van de Afdeling in een poging te voorkomen dat zij de last hangende het hoger beroep zou moeten uitvoeren.

De Voorzitter oordeelt dat H.P.M. Onroerend Goed geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, al verstrijkt de begunstigingstermijn en dient H.P.M. Onroerend Goed de last uit te voeren wil zij geen dwangsom verbeuren. De Voorzitter overweegt dat H.P.M. Onroerend Goed niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onevenredig en onherstelbaar nadeel lijdt als zij de last moet uitvoeren. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat H.P.M. Onroerend Goed niet heeft betwist dat zij de schade die zij lijdt als gevolg van het uitvoeren van de last kan verhalen op de gemeente indien zij in rechte uiteindelijk gelijk krijgt en dat H.P.M. Onroerend Goed niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het uitvoeren van de last in een financiële noodsituatie komt te verkeren.

Deze uitspraak is opmerkelijk, omdat ik de Voorzitter van de Afdeling zich nog niet eerder zo kritisch heb horen uitlaten over het spoedeisend belang van degene die een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen een last onder dwangsom indient. Tot nu toe leek de dreiging van het verbeuren van dwangsommen voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. Sterker nog, in zijn uitspraak van 22 juni 2012 schorste de Voorzitter een last onder dwangsom omdat de Voorzitter niet inzag welk spoedeisend belang gediend was met het uitvoeren van de last hangende de bodemprocedure.

Hoeveel waarde moeten we aan deze uitspraak hechten? Eén zwaluw maakt nog geen zomer, maar het is wel interessant om te zien hoe de Voorzitter zich in volgende uitspraken gaat opstellen ten aanzien van het spoedeisend belang.
LJN: CA2841
 

vrijdag 7 juni 2013

Sanctiebesluit vernietigd wegens strijd met beleid

ABRvS, 5 juni 2013. Op 5 oktober 2011 voegde de Afdeling een uitzondering toe aan de beginselplicht tot handhaving. Die uitzondering hield in dat als een bestuursorgaan een redelijk handhavingsbeleid hanteert en op grond van dat beleid bij een eerste overtreding slechts een waarschuwing volgt, het bestuursorgaan zich ook aan dat beleid moet houden en geen sanctiebesluit kan nemen. In dat concrete geval was deed zich het tegenovergestelde voor. Het bestuursorgaan had volstaan met een waarschuwing, terwijl het op grond van het beleid meteen tot handhaving had moeten overgaan. Dat leidde tot een vernietiging van de beslissing op bezwaar.

In de zaak die leidde tot de uitspraak van 5 juli 2013 had het bestuursorgaan meteen een last onder dwangsom opgelegd, terwijl het op grond van het eigen handhavingsbeleid had moeten volstaan met het uitdelen van een waarschuwing. De consequentie is dat de Afdeling het primaire besluit herroept.
LJN: CA2060