maandag 31 maart 2014

Permanente bewoning recreatiewoning en bestuursdwang

ABRvS, 19 maart 2014. Het permanent bewonen van recreatiewoningen levert in de meeste gevallen strijd met artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo dan wel strijd met de gebruiksvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan op. Doorgaans wordt ter handhaving van deze bepalingen een last onder dwangsom opgelegd. Dat was ook wat het college van B en W van Rijssen-Holten had gedaan.


De opgelegde last werd niet uitgevoerd, waarna de verbeurde dwangsommen werden ingevorderd. De overtreding bleef echter voortduren, waarna het college besloot om een last onder bestuursdwang op te leggen. De vraag is hoe door middel van bestuursdwang een einde wordt gemaakt aan dit soort van overtredingen.


Het college had in het besluit aangegeven dat als de last niet zou worden uitgevoerd, de betreffende recreatiewoning zou worden ontruimd en drie maanden zou worden verzegeld. Met deze maatregelen wordt het onmogelijk gemaakt om in de woning te verblijven. Echter, ook het wel toegestane recreatieve gebruik wordt op deze manier onmogelijk gemaakt.


De Afdeling oordeelt dat de aangekondigde bestuursdwang voldoende is geconcretiseerd en beschreven en wijdt geen woord aan het feit dat ook het wel toegestane gebruik onmogelijk wordt gemaakt. Kennelijk vindt de Afdeling dat geen probleem.
ECLI:NL:RVS:2014:978







zondag 30 maart 2014

Bestuursrechter oordeelt alleen over de verjaring van de bevoegdheid tot invordering



LET OP!
Bij uitspraak van 26 mei 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:3301) is de rechtbank teruggekomen van deze uitspraak. Lees hier over die uitspraak.


Rechtbank Gelderland, 25 februari 2014. Een opmerkelijke en zeer interessante uitspraak van de rechtbank Gelderland over de verjaring van de bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen.

Het beroep in kwestie richt zich tegen het besluit om tot invordering van een verbeurde dwangsom over te gaan. De rechtbank stelt vast dat sinds het verbeuren van de dwangsom meer dan een jaar verstreken is. Ze oordeelt dat de verjaring niet is gestuit door het versturen van een invorderingsbeschikking. De verjaring is niet gestuit en de verjaringstermijn is ook niet verlengd. Toch oordeelt de rechtbank niet, zoals zij dat eerder wel deed, dat de bevoegdheid tot invordering is verjaard en dat de appellant daarom geen (proces)belang meer heeft bij zijn beroep.

De rechtbank overweegt dat zij alleen kan beoordelen of ten tijde van het nemen van het besluit tot invordering de bevoegdheid was verjaard. Dat was niet het geval. De rechtbank overweegt dat het daarna aan de burgerlijke rechter en niet aan de bestuursrechter is om een oordeel te geven over de vraag of de rechtsvordering tot betaling van de verbeurde dwangsom is verjaard. Voor de volledigheid citeer ik de overwegingen van de rechtbank:
"Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld in haar uitspraak van 30 augustus 2013, zaaknummers 11/1702 en 12/826 (ECLI:NL:RBGEL:2013:2708; zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2013, zaak nr. 201304844/1/A1, ECLI:NL:RVS:2013:2626), is de rechtbank thans van oordeel dat de vraag of de rechtsvordering tot betaling van verbeurde dwangsommen is verjaard, niet van belang is bij de beoordeling of bij de toetsing van een besluit omtrent invordering nog (proces)belang bestaat. Een andere opvatting zou betekenen dat de bestuursrechter (ambtshalve) treedt in de beoordeling of sprake is van verjaring van een rechtsvordering tot betaling van een geldsom alsmede of sprake is van stuiting daarvan, welke beoordeling aan de burgerlijke rechter is. Een andere opvatting zou ook betekenen dat een verjaringstermijn, waarop partijen zich bij de burgerlijke rechter moeten beroepen, door de bestuursrechter ambtshalve wordt toegepast, alsmede dat de burgerlijke rechter en de bestuursrechter zich over de beoordeling van dezelfde rechtsvragen buigen, hetgeen de rechtbank niet gewenst acht. De rechtbank wijst in dit verband nog op de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, zaak nr. 201205948/1/A1, waarin de Afdeling (impliciet) ook procesbelang heeft aangenomen, ondanks dat de verjaring van de invordering niet was gestuit."

De rechtbank overweegt niet dat artikel 5:35 Awb uitsluitend betrekking heeft op de verjaring van de bevoegdheid tot invordering en niet op de verjaring van de rechtsvordering tot betaling. De rechtbank overweegt dat het artikel betrekking heeft op zowel de verjaring van de bevoegdheid tot invordering als de verjaring van de rechtsvordering tot betaling, maar dat de bestuursrechter alleen kan oordelen over de vraag of de bevoegdheid tot invordering is verjaard. Uit de uitspraak van de rechtbank lijkt wel te volgen dat als eenmaal een invorderingsbesluit is genomen, de bevoegdheid tot invordering is uitgeoefend en dat vervolgens alleen nog de rechtsvordering tot betaling kan verjaren.
ECLI:NL:RBGEL:2013:1145