dinsdag 8 januari 2013

Handhaving artikel 2.3a lid 1 Wabo; oude jurisprudentie voortgezet

ABRvS, 27 december 2012. Op 1 april 2007 trad artikel 40 lid 1 sub b van de oude Woningwet in werking. Op grond van die bepaling was het verboden om een bouwwerk dat zonder bouwvergunning was gebouwd in stand te laten. Op die manier kon het bevoegd gezag ook aan degene die niet illegaal gebouwd had, maar wel de eigenaar was van een illegaal bouwwerk, een last onder dwangsom opleggen. 

Deze wetswijziging betekende dat van het ene op het andere moment eigenaren van illegale bouwwerken overtreder werden. Dat was de Afdeling toch iets te gortig, zodat de Afdeling in haar uitspraak van 17 maart 2010 oordeelde dat gelet op de rechtszekerheid niet handhavend kon worden opgetreden tegen eigenaren die ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging van de Woningwet eigenaar waren van een illegaal bouwwerk. Dat was alleen anders als de eigenaar ten tijde van de eigendomsverkrijging concrete aanwijzingen had dat het bouwwerk zonder bouwvergunning was gebouwd. 

Met de inwerkingtreding van de Wabo is artikel 40 lid 1 sub b Woningwet vervallen. Nu bepaalt artikel 2.3a lid 1 van de Wabo dat het verboden is om een bouwwerk dat zonder omgevingsvergunning is gebouwd in stand te laten. De Afdeling oordeelt in deze uitspraak dat zij geen aanleiding ziet om de jurisprudentie zoals verwoord in de uitspraak van 17 maart 2010 niet voort te zetten. Ook ten aanzien van artikel 2.3a lid 1 Wabo geldt dus dat niet handhavend kan worden opgetreden jegens een eigenaar die op 1 april 2007 al eigenaar was van een illegaal bouwwerk, tenzij hij ten tijde van de eigendomsverkrijging concrete aanwijzingen had dat het bouwwerk zonder omgevingsvergunning is gebouwd. 
LJN: BY7345 

Betwisting invorderingsbeschikking ter zitting

ABRvS, 27 december 2012. Artikel 5:39 lid 1 Awb bepaalt dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen een last onder dwangsom tevens betrekking heeft op een beschikking tot invordering van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze betwist

De wet bepaalt niets over de termijn waarbinnen de invorderingsbeschikking moet worden betwist. In de Memorie van Toelichting op artikel 4:125 Awb (dat eenzelfde regeling bevat voor bijkomende beschikkingen bij gewone bestuursrechtelijke geldschulden) wordt opgemerkt dat, binnen de grenzen van een goede procesorde en onder bepaalde omstandigheden, zelfs op de zitting de bijkomende beschikking betwist zou kunnen worden. 

In deze uitspraak van de Afdeling had het bestuursorgaan op 27 maart 2012 besloten om tot invordering van de verbeurde dwangsom over te gaan. Op dat moment had de overtreder al hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep diende op 21 november 2012. In de uitspraak wordt vermeld dat de overtreder ter zitting de invorderingsbeschikking heeft betwist. Nu de zitting bijna acht maanden na de bekendmaking van de invorderingsbeschikking plaatsvond, lijkt het mij evident in strijd met het beginsel van een goede procesorde om pas op de zitting de invorderingsbeschikking te betwisten. De Afdeling rept er echter met geen woord over. Waarschijnlijk heeft het bestuursorgaan hier geen punt van gemaakt, maar het geeft wel te denken dat de Afdeling ambtshalve kennelijk zo ruimhartig is. 
LJN: BY7307