dinsdag 17 februari 2015

Nieuwe begunstigingstermijn te kort

CBB, 30 januari 2015. De Staatssecretaris van Economische Zaken legde bij besluit van 13 maart 2013 een last onder dwangsom op aan een varkenshouder om de overtreding van artikel 2a lid 1 Varkensbesluit (per 1 juli 2014 vervangen door het Besluit houders van dieren) binnen drie maanden te beëindigen. Dat artikel bepaalt dat o.a. gebruiksvarkens en gespeende varkens in afzonderlijke groepen moeten worden gehouden.

De varkenshouder maakte bezwaar en voerde in bezwaar aan dat de begunstigingstermijn te kort was. Ter onderbouwing legde hij een rapport van DLV over de mogelijkheden om uitvoering te geven aan de last onder dwangsom over. De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar bij besluit van 28 april 2014 op dit punt gegrond en verlengde de begunstigingstermijn tot 1 juli 2014.

Tegen dat besluit stelde de varkenshouder beroep in. Hij betoogde dat ook de nieuwe begunstigingstermijn te kort was. De Staatssecretaris bestreed dat en voerde aan dat de varkenshouder sinds 2005 wist dat hij per 1 januari 2013 aan artikel 2a lid 1 Varkensbesluit zou moeten voldoen en dat het steeds weer verlengen van de begunstigingstermijn zou neerkomen op gedogen.

Het CBB oordeelt dat de Staatssecretaris zich voor wat betreft de nieuwe begunstigingstermijn heeft gebaseerd op het rapport van DLV en dat geen van de in het rapport genoemde alternatieven binnen de nieuwe begunstigingstermijn gerealiseerd kon worden. De varkenshouder had voorts het rapport pas medio februari 2014 ontvangen, terwijl in het rapport ervan uitgegaan werd dat begin februari 2014 de financiering rond zou zijn. Het CBB stelde verder vast dat de financiering inmiddels rond was en dat de varkenshouder in mei was begonnen met de bouw van de nieuwe stal, teneinde uitvoering aan de last te kunnen geven en dat de huidige planning reëel was. Op grond van deze overwegingen oordeelde het CBB dat de nieuwe begunstigingstermijn te kort was en vernietigt het de bestreden beslissing.

Als het bestuursorgaan in bezwaar tot de conclusie komt dat een begunstigingstermijn te kort is, dan kan het in de beslissing op bezwaar een nieuwe begunstigingstermijn geven. De constatering dat de oorspronkelijke begunstigingstermijn te kort was, betekent niet dat de last ten onrechte is opgelegd. De overtreder was en blijft derhalve gehouden om uitvoering aan de last te geven, ook als hij vindt - en achteraf komt vast te staan - dat de geboden begunstigingstermijn te kort is.  

Dat betekent dat het bestuursorgaan niet vanaf de bekendmaking van de beslissing op bezwaar weer een nieuwe termijn hoeft te laten ingaan. Het volstaat om de oorspronkelijke termijn te verlengen. De vraag die het bestuursorgaan zich daarbij moet stellen is hoeveel tijd de overtreder vanaf de bekendmaking van het oorspronkelijke besluit redelijkerwijs nodig heeft om uitvoering aan de last te geven.

In dit geval heeft de varkenshouder opdracht aan DLV gegeven om een onderzoek uit te voeren. Het lijkt erop dat hij daar behoorlijk lang mee heeft gewacht, nu het rapport van dat onderzoek pas eind januari 2014 (dus 10 maanden na bekendmaking van de last onder dwangsom) is gepresenteerd. Dat feit wordt de varkenshouder niet tegengeworpen. De Staatssecretaris besluit op grond van het rapport dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 juli 2014. Hoe hij dat heeft kunnen besluiten is niet helder omdat het CBB tot de conclusie komt dat uit het rapport volgt dat geen van de daarin genoemde alternatieven vóór 1 juli 2014 kan worden gerealiseerd. Het argument van de Staatssecretaris dat - vrij vertaald - de overtreder al jaren wist dat hij per 1 januari 2013 aan artikel 2a lid 1 Varkensbesluit moest gaan voldoen en dat het nu wel mooi genoeg is geweest , is niet sterk.
ECLI:NL:CBB:2014:287