donderdag 22 augustus 2013

Invorderingsbeschikking heeft geen stuitende werking

Rechtbank Gelderland, 11 juli 2013. Voor de inwerkingtreding van de Wet Vierde Tranche Awb op 1 juli 2009 verjaarde de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom na verloop van zes maanden nadat de dwangsom verbeurde. Deze verjaring kon volgens de Afdeling o.a. worden gestuit op de wijze zoals bepaald in artikel 3:317 lid 1 BW (het versturen van een schriftelijke aanmaning of mededeling waaruit blijkt dat de schuldeiser zich het recht op betaling uitdrukkelijk voorbehoudt). 

Met de inwerkingtreding van de vierde tranche is deze regeling ingrijpend gewijzigd. De bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen verjaart nu na verloop van een jaar nadat de dwangsom is verbeurd (artikel 5:35 Awb). Afdeling 4.4.3 Awb is van toepassing op de verjaring. Op grond van artikel 4:105 en 4:106 Awb kan het bestuursorgaan de verjaring stuiten door:

  • een daad van rechtsvervolging;
  • het versturen van een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb;
  • een beschikking tot verrekening;
  • een dwangbevel of;
  • een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel.

De verjaring wordt ook gestuit door een erkenning door de schuldenaar. Een belangrijk verschil is dat de verjaring niet wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of mededeling waaruit blijkt dat de schuldeiser zich het recht op betaling uitdrukkelijk voorbehoudt. De verjaring wordt wel gestuit door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb, maar dat is de eerste aanmaning. Iedere volgende aanmaning is geen aanmaning in de zin van artikel 4:112 Awb.

Dat betekent dat de mogelijkheden voor een bestuursorgaan om de verjaring te stuiten aanzienlijk zijn ingeperkt. 

In de zaak die leidde tot de uitspraak van de Rechtbank Gelderland richtte het beroep zich tegen een invorderingsbeschikking. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid tot invordering was verjaard, zodat de schuldenaar geen procesbelang meer had bij zijn beroep. Het bestuursorgaan betoogde dat de bevoegdheid niet was verjaard omdat de verjaring gestuit was door de verzending van de invorderingsbeschikking. De rechtbank overweegt dat het nemen en versturen van een invorderingsbeschikking geen daad van rechtsvervolging is en evenmin kan worden aangemerkt als een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb. 
ECLI:NL:RBGEL:2013:1567




3 opmerkingen:

  1. Waarom is alleen de eerste aanmaning ex art. 4:112 Awb een stuitingshandeling en iedere volgende aanmaning niet? Ik kan noch in de parlementaire geschiedenis noch in de jurisprudentie een bevestiging van dit uitgangspunt vinden...

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Waarom is alleen de eerste aanmaning ex art. 4:112 Awb een stuitingshandeling en iedere volgende aanmaning niet? Ik kan noch in de parlementaire geschiedenis noch in de jurisprudentie een bevestiging van dit uitgangspunt vinden...

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Artikel 4:106 Awb spreekt expliciet over een "aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb" en niet over een "aanmaning". Een aanmaning in de zin van artikel 4:112 Awb is de aanmaning die vereist is om een dwangbevel te kunnen uitvaardigen als de schuldenaar in gebreke blijft. Voor deze aanmaning mag ook een vergoeding in rekening worden gebracht.
      Een tweede aanmaning is niet vereist om een dwangbevel te kunnen uitvaardigen. Ook kan voor een tweede aanmaning geen vergoeding in rekening kunnen worden gebracht. Een tweede of verdere aanmaning is m.i. dus geen "aanmaning in de zin van artikel 4:112 Awb" en heeft om die reden geen stuitende werking.

      Verwijderen