dinsdag 7 augustus 2012

Overgangsrecht vierde tranche; CBb sluit zich aan bij ABRvS

CBb, 20 juni 2012. Artikel IV lid 1 van de Wet vierde tranche Awb bepaalt:
"Indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing."
De Afdeling heeft eerder uitgemaakt dat op een overtreding die vóór 1 juli 2009 wordt begaan en daarna voortduurt, het oude recht alleen van toepassing is als terzake van die overtreding vóór 1 juli 2009 een schriftelijk voornemen tot handhaving aan de overtreder is gestuurd, waarbij de overtreder ook in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze op dit voornemen te geven.

Het CBb heeft zich in zijn uitspraak van 20 juni 2012 aangesloten bij deze jurisprudentie van de Afdeling.
LJN: BW9146 

Meerdere overtreders, één dwangsom?

Rechtbank Alkmaar, 14 juni 2012. Het college van B en W van Medemblik had naar aanleiding van een overtreding aan drie partijen afzonderlijk een last opgelegd op straffe van verbeurte van een dwangsom van maximaal € 6.000,--. Al deze partijen konden volgens het college als overtreder worden aangemerkt. Geen van de overtreders gaf gehoor aan de last, waarna het college jegens iedere overtreder afzonderlijk een beschikking nam tot invordering van € 6.0000,--. In totaal vorderde het college derhalve een bedrag van € 18.000,-- in.

De (meervoudige kamer van de) rechtbank Alkmaar overweegt dat in de last onder dwangsom door het college was aangegeven dat een bedrag van € 6.000,-- in redelijke verhouding stond tot de ernst van de overtreding en de overlast die de overtredingen veroorzaakten. Hieruit leidt de rechtbank af dat het college zelf van mening zou zijn dat een te verbeuren bedrag van € 18.000,-- onredelijk hoog is. De rechtbank ziet zich gesterkt in deze conclusie doordat de vertegenwoordiger van het college ter zitting heeft aangegeven dat het niet de bedoeling was geweest om driemaal € 6.000,-- aan dwangsommen in te vorderen.

De rechtbank stelt vast dat het college dus een hoger bedrag aan verbeurde dwangsommen heeft ingevorderd dan het heeft beoogd. De rechtbank vervolgt met:
"Nu in de invorderingsbesluiten niet is opgenomen hoe het in te vorderen bedrag over eisers moet worden verdeeld of aan wie als eerste een dwangbevel wordt uitgevaardigd wanneer niet wordt overgegaan tot betaling van de verbeurde dwangsom dan wel hoe overigens uitvoering moet worden gegeven aan de invordering, is de rechtbank van oordeel dat zich in dit geval een situatie voordoet als bedoeld in overweging 6, dus dat hier sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van verweerder kan worden gevergd geheel of gedeeltelijk af te zien van de invordering."
De rechtbank vernietigt op grond hiervan de invorderingsbeschikkingen.

De geciteerde overweging van de rechtbank wekt enige verwondering. De rechtbank baseert haar oordeel - dat sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van het college kan worden gevergd dat het geheel of gedeeltelijk afziet van invordering - niet op de constatering dat het college een hoger bedrag heeft ingevorderd dan het heeft beoogd, maar op de constatering dat de beschikkingen niet vermelden hoe het in te vorderen bedrag over de overtreders moet worden verdeeld. Dat lijkt mij eerder een zorgvuldigheidsgebrek dan een bijzondere omstandigheid op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van invordering moet worden afgezien.

Los hiervan rijst natuurlijk wel de vraag hoe het nu zit als een bestuursorgaan een last onder dwangsom oplegt aan meerdere overtreders terzake van dezelfde overtreding.

De hoogte van de dwangsom moet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de overtreding en de beoogde werking van de dwangsom. Met dat laatste criterium wordt bedoeld dat de dwangsom hoog genoeg moet zijn om de overtreder te stimuleren de last daadwerkelijk uit te voeren. Als er meerdere overtreders zijn, dan kan aan iedere afzonderlijke overtreder een last onder dwangsom worden opgelegd. Die dwangsom moet hoog genoeg zijn om iedere overtreder te stimuleren gehoor te geven aan de last. Het ligt daarom niet voor de hand om te bepalen dat de overtreders gezamenlijk niet meer dan één dwangsom kunnen verbeuren. Als een dwangsom normaal gesproken op een bedrag van  € 6.000,-- zou worden bepaald, dan gaat daar natuurlijk veel minder dreiging van uit dan wanneer dat bedrag wordt verdeeld over drie overtreders en iedere overtreder € 2.000,-- aan dwangsommen moet betalen.

Uiteraard moet bij het opleggen van de last onder dwangsom wel worden bepaald dat als één van de overtreders gehoor geeft aan de last, de anderen zijn bevrijd van de verplichting de last uit te voeren.

LJN: BW9392

maandag 6 augustus 2012

Moet een invorderingsbeschikking toch worden betwist?

ABRvS, 25 juli 2012. Artikel 5:39 lid 1 Awb bepaalt dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom tevens betrekking heeft op de invorderingsbeschikking, voor zover de overtreder deze betwist. Eerder heb ik op mijn blog gesignaleerd dat de Afdeling aanneemt dat ook zonder uitdrukkelijke betwisting van de invorderingsbeschikking het bezwaar, beroep of hoger beroep betrekking heeft op de invorderingsbeschikking. Uit twee uitspraken die op dezelfde dag zijn gedaan lijkt het erop dat de Afdeling daar nu weer van terugkomt.

In de eerste uitspraak overweegt de Afdeling:
"Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Awb wordt dit besluit mede geacht voorwerp te zijn van dit geding, nu [appellante] het besluit heeft betwist en gelet daarop daartegen van rechtswege beroep is ontstaan."

In de tweede uitspraak overweegt de Afdeling:
"Nu [appellant] de invorderingsbeschikking van 29 maart 2012 betwist, heeft het hoger beroep mede daarop betrekking."
BX2570 en BX2571

zondag 5 augustus 2012

Gelijkheidsbeginsel geschonden

ABRvS, 11 juli 2012. Eerder heeft de Afdeling geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht bestuursbeleid vergt. "Het veronderstelt dat het bestuursorgaan welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in rechtens vergelijkbare gevallen."

In de zaak die leidde tot de uitspraak van 11 juli 2012 had het bestuursorgaan een handhavingsbesluit genomen, terwijl vast stond dat het in een vergelijkbaar geval niet tot handhaving was overgegaan. Het bestuursorgaan verklaarde dat het in dit geval wel tot handhaving was overgegaan omdat daarom was verzocht.

De Afdeling oordeelt dat het enkele feit dat om handhaving is verzocht het verschil in handelwijze niet rechtvaardigt.
LJN: BX1018