ABRvS, 15 januari 2014. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat verbeurde dwangsommen in beginsel moeten worden ingevorderd en dat alleen onder bijzondere omstandigheden van het bestuursorgaan kan worden gevergd dat het geheel of gedeeltelijk van invordering afziet. In deze uitspraak werd zo'n bijzondere omstandigheid aangenomen.
Het college van B en W van Deventer had de last onder dwangsom opgelegd om de in een woning aanwezige asbesthoudende materialen te saneren overeenkomstig een viertal voorschriften uit de Bouwverordening. Bij het niet naleven van de last zou een dwangsom van € 25.000,-- ineens verbeurd raken.
Eén van die voorschriften hield in dat de sanering moest worden uitgevoerd door een gecertificeerd bedrijf. Een ander voorschrift hield in dat het begin van de sanering minimaal een week van te voren schriftelijk moest worden gemeld aan het college.
De last werd uitgevoerd, behalve voor wat betreft de melding. De start van de saneringswerkzaamheden werd namelijk twee dagen in plaats van een week van te voren aangekondigd. Het college betoogde dat daardoor de last niet volledig was uitgevoerd en dus de dwangsom van € 25.000,-- was verbeurd. Het college ging over tot de volledige invordering van de verbeurde dwangsom. De overtreder verzette zich tegen deze invordering. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad oordeelde dat het gelet op deze omstandigheden onredelijk was om de dwangsom volledig in te vorderen en oordeelde dat het college de dwangsom tot niet meer dan een bedrag van € 10.000,-- mocht invorderen. Het college stelde hoger beroep in.
De Afdeling oordeelde dat de dwangsom weliswaar was verbeurd en dat verbeurde dwangsommen in beginsel moeten worden ingevorderd, maar dat het college in dit geval niet tot volledige invordering had kunnen overgaan. De Afdeling overwoog dat het doel van de last was dat de sanering niet door de overtreder zelf, maar door een gecertificeerd bedrijf zou worden uitgevoerd en dat dit doel (ook tijdig) was bereikt. Vervolgens overweegt de Afdeling dat de last in dit geval in vier onderdelen kan worden verdeeld omdat de vier voorschriften waarnaar in de last onder dwangsom wordt verwezen betrekking hebben op verschillende gedragingen. De last is alleen niet tijdig uitgevoerd voor wat betreft het melden van de aanvang van de sloopwerkzaamheden. Nu dit slechts één ondergeschikt onderdeel van de last is en het doel van de last wel is bereikt, oordeelt de Afdeling dat de voorzieningenrechter terecht tot het oordeel is gekomen dat de dwangsom niet volledig mocht worden ingevorderd.
Het college verwees nog naar een uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013, waarin de Afdeling had geoordeeld dat het feit dat deels aan de last was voldaan geen bijzondere omstandigheid opleverde op grond waarvan gedeeltelijk van invordering moest worden afgezien. De Afdeling overweegt dat in dat geval de last zag op de verwijdering van een dakopbouw en dat die last niet in onderdelen kon worden verdeeld.
ECLI:NL:RVS:2014:32
Geen opmerkingen:
Een reactie posten