De feiten
Het college van B en W van de gemeente Simpelveld vaardigde een dwangbevel uit tot invordering van verbeurde dwangsommen. De overtreder betoogde dat de bevoegdheid tot invordering inmiddels was verjaard en vorderde op de voet van artikel 438 Rv. in kort geding bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg dat het de gemeente verboden zou worden tot executie van het dwangbevel over te gaan. De voorzieningenrechter wees de vordering af, waarna de overtreder hoger beroep instelde. Het Gerechtshof stelde de overtreder in het gelijk. De gemeente stelde tegen het arrest van het Gerechtshof cassatie in.
Het arrest
De Hoge Raad wijst, conform de conclusie van de A-G, het cassatieberoep af en bekrachtigt het arrest. Het arrest laat zich het beste als volgt samenvatten:
- De mogelijkheden om de verjaring van de bevoegdheid tot invordering van bestuursrechtelijke geldschulden te regelen zijn uitputtend geregeld in de artikelen 4:105 en 4:106 Awb. Dat betekent dat de verjaring niet kan worden gestuit op een andere manier dan genoemd in de artikelen 4:105 en 4:106 Awb;
- Het versturen van een invorderingsbeschikking wordt niet genoemd in de artikelen 4:105 en 4:106 Awb en heeft dus geen stuitende werking;
- Volgens het systeem van de wet kan een aanmaning pas worden verstuurd nadat een beschikking omtrent invordering is genomen. Daaruit volgt dat een aanmaning die wordt verstuurd voordat een beschikking omtrent invordering is genomen geen stuitende werking heeft;
- Een erkenning van het feit dat de dwangsommen zijn verbeurd, heeft geen stuitende werking als de overtreder bestrijdt dat het bestuursorgaan tot invordering kan overgaan.
In de artikelen 4:105 en 4:106 Awb worden de volgende stuitingsmogelijkheden genoemd:
- een daad van rechtsvervolging overeenkomstig artikel 3:316 lid 1 BW;
- erkenning van het recht op betaling;
- een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb;
- een beschikking tot verrekening;
- een dwangbevel en;
- een daad van tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
Uit artikel 4:124 Awb volgt dat bestuursrechtelijke geldschulden ook langs civielrechtelijke weg kunnen worden ingevorderd. De Hoge Raad heeft dat recent, bij arrest van 6 februari 2015, bevestigd. De vraag rijst of het bestuursorgaan, als het zou kiezen voor invordering langs de civiele weg, de verjaring ook zou kunnen stuiten door middel van een schriftelijke mededeling als hiervoor bedoeld. In een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2015 deed de vraag zich voor of een keuze voor de civiele weg betekent dat de civiele regels over verjaring gelden. De rechtbank kwam niet toe aan beantwoording van die vraag omdat het bestuursorgaan volgens de rechtbank juist had gekozen voor de bestuursrechtelijke weg.
Ad 2.
Hiermee sluit de Hoge Raad aan bij de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013.
Ad 3.
Artikel 4:106 Awb bepaalt dat de verjaring kan worden gestuit door het versturen van een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb. Uit de systematiek van de wet volgt dat die aanmaning pas kan worden verstuurd nadat een beschikking omtrent de invordering is genomen. Naar mijn mening volgt uit artikel 4:106 Awb ook dat alleen de eerste aanmaning stuitende werking heeft en dat aan volgende aanmaningen geen stuitende werking toekomt omdat deze aanmaningen niet als aanmaningen als bedoeld in artikel 4:112 Awb kunnen worden aangemerkt.
Ad 4.
De overtreder had niet bestreden dat de dwangsommen waren verbeurd. De gemeente betoogde dat hieruit een stilzwijgende erkenning van het recht op betaling volgde, waardoor de verjaring was gestuit. De HR oordeelde dat de overtreder bestreed dat het college tot invordering kon overgaan, zodat van een erkenning van het recht op betaling geen sprake was.
ECLI:NL:HR:2015:817
Geen opmerkingen:
Een reactie posten