woensdag 14 december 2011

Weigering invorderingsbeschikking

Vz. Rechtbank 's-Hertogenbosch, 2 december 2011. Eerder heb ik een stukje geschreven over een opvallende uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de voorzieningenrechter aan het college van B en W van Helmond duidelijk liet weten niet gediend te zijn van de weifelende aanpak van een evidente overtreding. Naar nu blijkt was dat verhaal nog niet afgelopen.

Het college besloot, toen het niet meer anders kon, alsnog een last onder dwangsom op te leggen. De overtreder voerde de last niet uit en verbeurde daardoor twee dwangsommen. Het college liet per brief weten aan de overtreder dat het had besloten om vooralsnog niet tot invordering van deze dwangsommen over te gaan mits de overtreder geen nieuwe overtredingen zou begaan en binnen een bepaalde termijn een plan van aanpak zou presenteren en uitvoeren om verdere overtredingen te voorkomen.

Dat is overigens een aanpak die ik vaker tegenkom. Er wordt de last onder dwangsom opgelegd om een einde aan de overtreding te maken. Die last wordt niet uitgevoerd, waardoor de dwangsommen verbeurd raken. In plaats van die dwangsommen in te vorderen, "dreigt" het bestuursorgaan met invordering als de  overtreder niet alsnog een einde aan de overtreding maakt. Een dergelijk handelen wordt vaak verdedigd door erop te wijzen dat het doel is om een einde aan de overtreding te maken en niet om dwangsommen te incasseren. Een dergelijke handelwijze is echter inconsequent en weinig effectief. Een ouder die zijn kind voor de derde maal waarschuwt dat hij deze keer toch echt straf krijgt als hij niet stopt met het pesten van zijn zusje, verliest ook zijn geloofwaardigheid.   

De buurman, die tevens het verzoek tot handhaving had ingediend, maakte tegen die brief bezwaar en diende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in.

De eerste vraag is of de brief wel een besluit omvat. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college op grond van artikel 5:37 lid 1 Awb een besluit omtrent invordering moet nemen en legt de brief uit als een weigering om een invorderingsbeschikking te nemen. Daarmee is de ingang gecreëerd, want een weigering om een beschikking te nemen wordt immers op grond van artikel 6:2 onder a van de Awb voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep gelijkgesteld aan een besluit.

De volgende vraag had moeten zijn of de buurman wel als belanghebbende bij die weigering kan worden aangemerkt. Het college werpt deze vraag echter niet op en de voorzieningenrechter gaat er zonder meer van uit dat de buurman belanghebbende is. Waarschijnlijk is de overweging van de voorzieningenrechter geweest dat de buurman ook op grond van artikel 5:37 lid 2 Awb om invordering kan verzoeken, zodat hij zeker belanghebbende is bij een weigering verbeurde dwangsommen in te vorderen. Artikel 5:37 lid 2 Awb bepaalt echter dat een belanghebbende kan verzoeken om invordering. De vraag is dan welk belang van de buurman gediend is met de invordering van verbeurde dwangsommen. De buurman heeft belang bij het beëindigen van de overtreding en de overtreding wordt niet beëindigd door verbeurde dwangsommen in te vorderen. Michiels vindt dit een flauwe redenering. Hij vindt dat het evident de bedoeling van de wetgever is geweest om degene die een verzoek tot handhaving kan indienen ook de gelegenheid te bieden een verzoek tot invordering van verbeurde dwangsommen in te dienen. Dat kan zo zijn, maar dan had de wetgever dat maar moeten opschrijven. Vergelijk in dit verband ook artikel 5:31a lid 2 Awb. Daar heeft de wetgever wel expliciet bepaald dat, behalve andere belanghebbenden die door de overtreding worden benadeeld, de aanvrager van een last onder bestuursdwang kan verzoeken om uitvoering van bestuursdwang. 

De derde vraag is wat de voorzieningenrechter kan doen. Hij kan immers niet kortsluiten omdat de procedure zich nog in de bezwaarfase bevindt. Schorsing van een weigering leidt niet tot invordering. De voorzieningenrechter kent echter geen enkele schroom en overweegt dat in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die in de weg staan aan invordering. Sterker nog, hij overweegt dat er in dit geval eerder extra redenen zijn om wel in te vorderen. Hij oordeelt dan ook dat het bestuursorgaan alsnog een beslissing tot (en dus niet 'omtrent') invordering moet nemen en om er zeker van te zijn dat het college luistert, verbindt de voorzieningenrechter een dwangsom aan zijn veroordeling om binnen 10 dagen een beschikking tot invordering te nemen. De hoogte van de dwangsom bepaalt de voorzieningenrechter daarbij op hetzelfde bedrag als het bedrag waarop het college de dwangsom heeft vastgesteld.

Het is duidelijk dat de voorzieningenrechter het heeft gehad met de aanpak van het college van B en W van Helmond in deze zaak. Ik ben benieuwd wat het college gaat doen.
LJN: BU6782 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten