dinsdag 24 januari 2012

De gevolgen van de schorsing van een last onder dwangsom


Rechtbank Haarlem, 11 januari 2012. Een eigenaar van drie kadastrale percelen had op die percelen, in strijd met artikel 13 lid 6 en artikel 25 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij, 1.000 bomen geplant binnen de zogenoemde teeltvrije zone. Terzake van deze overtreding had het college van dijkgraaf en heemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de last onder dwangsom opgelegd om de bomen te kappen.

De voorzitter van de Afdeling schorste het dwangsombesluit. In bezwaar bleek dat voor 492 bomen de kadastrale aanduiding in de last onder dwangsom onjuist was. Het college herstelde dat in de beslissing op bezwaar. Voor het overige werd het bezwaar ongegrond verklaard. Deze beslissing op bezwaar werd ook geschorst door de voorzitter van de Afdeling. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond.

In de verzetprocedure tegen het dwangbevel oordeelt de rechtbank Haarlem dat in de beslissing op bezwaar de last was herroepen voor zover het de genoemde 492 bomen betrof, zodat de last om die bomen te kappen als een nieuwe last moest worden beschouwd. De rechtbank neemt verder aan dat namens het Hoogheemraadschap de begunstigingstermijn was verlengd tot 1 december 2009. De bomen waren vóór die datum gekapt, zodat de nieuwe last niet was overtreden.

De last die voor de overige 508 bomen was opgelegd was in bezwaar niet gewijzigd. De rechtbank constateert dat de dwangsommen ten tijde van de eerste schorsingsuitspraak van de voorzitter van de Afdeling al tot het maximumbedrag waren verbeurd. Dat was voor die procedure wel een relevant gegeven. Zoals immers de voorzitter van de Afdeling recent (9 januari 2012, LJN: BV1160) nog eens heeft geoordeeld ontbreekt een spoedeisend belang bij het treffen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen een last onder dwangsom als de dwangsommen reeds tot het maximumbedrag zijn verbeurd. Het is niet duidelijk waarom dit feit in de procedure bij de voorzitter geen rol heeft gespeeld.

De rechtbank overweegt dat de schorsing van de last onder dwangsom geen gevolgen heeft gehad voor het verbeurd zijn van de dwangsommen, maar wel heeft geleid tot opschorting van de bevoegdheid tot invordering. Dat is een opmerkelijke uitspraak.

Uitgangspunt is dat in de verzetprocedure moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het onderliggende dwangsombesluit. Als dat dwangsombesluit wordt geschorst, dan kan dat aanleiding zijn om dit uitgangspunt te verlaten, maar het is zeker niet zo dat een schorsing van de last onder dwangsom per definitie de bevoegdheid tot invordering van reeds verbeurde dwangsommen schorst. Dat zou ook niet consistent zijn met de hiervoor aangehaalde jurisprudentie dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening tegen een last onder dwangsom ontbreekt als de dwangsommen reeds tot het maximumbedrag zijn verbeurd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten