Op het bestuursorgaan rust de plicht om te onderzoeken of er een concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestaat. De vraag is hoe ver die onderzoeksplicht gaat.
In de zaak die leidde tot de uitspraak van 15 februari 2012 had de overtreder een werktuigenloods geschikt gemaakt voor bewoning door binnenwanden aan te brengen, een badkamer, keuken, etc. Het college van B en W van Haaren had de last opgelegd om deze voorzieningen te verwijderen. Daarbij had het overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond omdat het oprichten van een woning op die plek niet was toegestaan op grond van het bestemmingsplan en het college daar ook niet aan wilde meewerken.
De rechtbank 's-Hertogenbosch oordeelde dat het college ten onrechte niet had onderzocht of de voorzieningen niet ten behoeve van de (agrarische) bedrijfsvoering konden worden gelegaliseerd. De Afdeling vernietigt deze uitspraak en oordeelt dat de onderzoeksplicht niet zover reikt:
"In dit verband is van belang dat de onderzoeksplicht van het college ook niet zover strekt dat het had moeten nagaan of de voorzieningen, anders dan beoogd, zouden kunnen worden aangewend ten dienste van agrarische doeleinden. In hetgeen [wederpartij] heeft betoogd omtrent de mogelijkheid om met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen binnenplanse ontheffingsbevoegdheid een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken hoefde het college evenmin aanleiding te zien om een concreet zicht op legalisering aan te nemen. Het standpunt van het college dat het die ontheffing niet wil verlenen, omdat een dergelijke woning niet noodzakelijk is, is niet op voorhand rechtens onhoudbaar."LJN: BV5066
Geen opmerkingen:
Een reactie posten