dinsdag 13 september 2011

Omschrijving 'growshop' onvoldoende bepaald

Vz. Rechtbank 's-Hertogenbosch, 6 september 2011. De pogingen van gemeentebesturen om de growshops juridisch aan banden te leggen verlopen niet heel voorspoedig. Op 7 april 2011 (LJN: BM3401) oordeelde de Rechtbank Breda dat de omschrijving van growshop in de APV onvoldoende bepaald en duidelijk was. Nu heeft ook de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch eenzelfde (voorlopig) oordeel uitgesproken.

Op de website van het Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid (http://www.cvv.nl/) worden growshops als volgt omschreven:
"Growshops zijn winkels waar kweekbenodigdheden worden verkocht. Growshops richten zich op kwekers van cannabis. Kweekbenodigdheden zijn bijvoorbeeld potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen en waterpompen. Daarnaast worden cannabiszaden verkocht. Op lijst II van de Opiumwet worden zaden uitgezonderd van de verbodstelling. Cannabisplanten of -stekken mogen niet worden verkocht. Aangezien er, normaal gesproken, geen verboden producten en stoffen worden verkocht is er geen specifieke regelgeving van toepassing op growshops. Uiteraard is wel de normale regelgeving voor detailhandel van toepassing."

De gemeente Eindhoven heeft de exploitatie van growshops expliciet geregeld in de APV. In de Notitie softdrugsbeleid van de bestuurlijke werkgroep Softdrugsbeleid van het Regionaal College van de regio Brabant Zuid-Oost staat waarom:
"In de praktijk blijkt in toenemende mate dat growshops de spil zijn van illegale hennepteelt.
Via de growshops vindt de verkoop van materialen plaats en wordt informatie verstrekt die de teelt van hennep mogelijk en gemakkelijk maken. Ook wordt via de growshops vermogen witgewassen dat vergaard is met illegale hennepteelt of de verkoop van softdrugs en worden personen geïntimideerd en gedwongen tot illegale praktijken. Om meer grip op growshops te krijgen is het de bedoeling dat de regiogemeenten net als Helmond en Eindhoven een exploitatievergunningplicht voor growshops invoeren. In steden waar dit eerder is gebeurd, is gebleken dat het aantal growshops fors is terug gelopen door een zogenaamde BIBOB-toetsing en een integrale aanpak van gemeente, politie, Openbaar Ministerie en Belastingdienst."

Artikel 2.3.4.2 lid 1 van de APV van de gemeente Eindhoven bepaalt daarom dat het verboden is om zonder vergunning van de burgemeester een growshop te exploiteren. In artikel 2.3.4.1 lid a van de APV wordt onder growshop verstaan:
“een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met, dan wel inherent zijn aan het exploiteren van het geen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een growshopwinkel of –groothandel."


De burgemeester legde wegens overtreding van dit verbod een last onder dwangsom op aan de exploitant van een, naar de mening van de burgemeester, growshop. De exploitant diende een verzoek voorlopige voorziening in en betoogde o.a. dat het verbod in strijd is met het lex certa-beginsel omdat de definitie van growshop niet duidelijk, niet concreet en onvoorzienbaar is.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de definitie van growshop onvoldoende duidelijk is, waarbij hij ook verwijst naar de eerdergenoemde uitspraak van de Rechtbank Breda. De burgemeester verwees naar de toelichting op de APV, waarin nadere criteria zijn opgenomen. De voorzieningenrechter constateert dat de toelichting niet bij de APV is opgenomen, dat de criteria niet in een beleidsregel zijn vervat en ook niet zijn gepubliceerd. Reeds hierom oordeelt de voorzieningenrechter dat artikel 2.3.4.2 lid 1 APV niet gehandhaafd kan worden.
ECLI:NL:RBSH:2011:BS1698

Geen opmerkingen:

Een reactie posten