woensdag 28 september 2011

Onmogelijkheid om aan de last te voldoen?

ABRvS, 28 september 2011. In Kootwijkerbroek heeft A op het perceel van B een bedrijfshal gebouwd zonder bouwvergunning. Daardoor heeft A gehandeld in strijd met artikel 40 lid 1 sub a Woningwet (oud) en B, door het bouwwerk in stand te laten, met artikel 40 lid 1 sub b Woningwet (oud).

Terzake van deze overtredingen legde het college van B en W van Barneveld zowel aan A als aan B de last op om het bouwwerk te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-- ineens. B betoogt dat aan hem ten onrechte een last is opgelegd vanwege de moeder-zoonrelatie met A en omdat hij de kosten van de verwijdering niet kan betalen.

Hoe het precies zit met de moeder-zoonrelatie en waarom B het als gevolg van die relatie niet in zijn macht zou hebben om een einde aan de overtreding te maken, wordt uit de uitspraak niet duidelijk. De Afdeling komt in ieder geval tot het oordeel dat de relatie niet aan het opleggen van een last in de weg staat. Interessanter is het verweer van B dat hij de kosten van verwijdering niet kan betalen. De Afdeling overweegt heel kort dat het college in deze omstandigheid terecht geen beletsel heeft gezien voor het opleggen van de last onder dwangsom. Dat wekt wel enige verwondering.

Niemand kan op straffe van verbeurte van een dwangsom worden veroordeeld tot het verrichten van het onmogelijke. Het is goed voor te stellen dat het afbreken van een bedrijfshal niet mogelijk is zonder de inzet van professionals. Dat brengt natuurlijk de nodige kosten met zich mee. Als B daadwerkelijk niet in staat is om die kosten te betalen, dan is de conclusie dat B niet aan de last kan voldoen. Het lijkt mij dus een tamelijk relevant verweer.

Sterker nog, ik heb ooit eens een collega-advocaat met succes aansprakelijk gesteld omdat hij in een kort geding had nagelaten het verweer te voeren dat de klant financieel niet bij machte was om een bankgarantie te stellen. De klant was vervolgens door de rechter veroordeeld om een bankgarantie van een paar ton te stellen op straffe van verbeurte van een dwangsom van een paar ton. De klant kon de bankgarantie echt niet stellen, waardoor de dwangsommen tot het maximum verbeurd raakten. De collega-advocaat had het verweer niet gevoerd omdat hij dacht dat het niet relevant was. Hij had het verweer beschouwd als een zgn. "pecunia non habet"-verweer, het verweer dat een vordering tot betaling van een schuld niet kan worden toegewezen omdat de schuldenaar geen geld heeft. Ten onrechte.

Ook in dit geval wordt de last opgelegd om iets te doen. Als het geld kost om de last uit te voeren en de overtreder dat geld niet heeft, dan levert dat dus een zeer relevant verweer op. Daarom verbaast het mij dat de Afdeling dit verweer in dit geval zo gemakkelijk passeert.

Uiteraard is het in dit geval wel aan B om aannemelijk te maken dat de inzet van professionals vereist is en dat hij daadwerkelijk niet in staat is om de daarmee gepaard gaande kosten te betalen. Of B dat heeft gedaan, valt uit de uitspraak niet af te leiden.
LJN: BT2796

Geen opmerkingen:

Een reactie posten