woensdag 2 februari 2011

Geslaagd beroep op gelijkheidsbeginsel

ABRvS, 2 februari 2011. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat slechts onder bijzondere omstandigheden van het bestuursorgaan gevergd mag worden van handhaving af te zien. Die bijzondere omstandigheden doen zich voor, zo luidt de standaardoverweging, als er sprake is van een concreet zicht op legalisatie of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie hoort te worden afgezien. Deze uitzonderingen zijn niet limitatief. Ook als handhavend optreden in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur hoort van handhavend optreden te worden afgezien.

Eén van die beginselen is het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling heeft eerder al eens overwogen dat het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht bestuursbeleid vergt. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in vergelijkbare gevallen. Als zich inderdaad vergelijkbare gevallen voordoen, dan volstaat het dus niet te reageren met de opmerking dat daartegen t.z.t. nog wel wordt opgetreden.

In haar uitspraak van 2 februari 2011 werkt de Afdeling dit verder uit:
"Ter zitting is vast komen te staan dat het college handhaving ten aanzien van vergelijkbare bouwwerken thans slechts overweegt naar aanleiding van bij hem ingekomen verzoeken om handhaving en dat op dit moment hieromtrent nog steeds geen beleid is vastgesteld. Voorts is vast komen te staan dat het college nog in geen enkele van de vergelijkbare gevallen heeft besloten tot handhavend optreden of zelfs maar enige voorbereidingshandeling heeft verricht. Voorts is ter zitting gebleken dat onzeker is welke prioriteit aan deze gevallen gegeven zal worden in het nieuw op te stellen handhavingsbeleid en in hoeverre het college daadwerkelijk zal besluiten tot handhaving. Gelet hierop heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat het daadwerkelijk zal gaan handhaven in vergelijkbare gevallen. Het college heeft niet kunnen verduidelijken waarom het in het geval van [appellant] over is gegaan tot handhavend optreden en waarom daarvan in de overige gevallen wordt afgezien, zodat het college de stelling van [appellant] dat sprake is van een ongelijke behandeling onvoldoende heeft weerlegd. Dit heeft de rechtbank niet onderkend."
Deze uitspraak maakt nog eens duidelijk dat handhaving op incidentele basis weinig effectief zal zijn als zich vergelijkbare gevallen voordoen. Dat vergt een beleidsmatige en structurele aanpak.
LJN: BP2786 (inmiddels gepubliceerd met annotatie in JB 2011/67) 

2 opmerkingen:

  1. Hoe nu verder?
    Uitspraak vernietigt besluit gemeente, maar vult niet in wat er verder gebeuren moet. Kennelijk is er ruimte voor de gemeente om in heroverweging alsnog op handhaving uit te komen door alsnog een beleidslijn uit te zetten. Je bent als overtreder niet snel van het dossier verlost met een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

    Hoe deze uitspraak te duiden in licht van verzoeken om handhaving?

    Eerder heeft de Afdeling in de zaak Lisse beslist dat het feit dat in het ene geval een verzoek om handhavend optreden is ingediend en in het ander geval niet, betekent dat de gevallen niet gelijk zijn, ABRvS 2 februari 1998, AB 1998, 181. Kijkt de RvS er nu anders tegen aan of heeft de gemeente niet duidelijk aangegeven dat er met betrekking tot dit onderwerp louter op verzoek wordt gehandhaafd? Wellicht is het expliciet uitspreken van deze keus ook anno 2011 nog voldoende (daarmee is dan aannemelijk dat in vergelijkbare gevallen daadwerkelijk gehandhaafd wordt).

    Wat dit geval lastig maakt, is dat gemeente slechts overweegt om bij verzoeken om handhaving te handhaven en dat onderhavig geval zelf geen handhavingsverzoek betreft (althans dat haal ik zo 123 niet uit de uitspraak).

    BeantwoordenVerwijderen
  2. De Afdeling vernietigt alleen de beslissing op bezwaar, dus het bestuursorgaan zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen. Daarbij zal het inderdaad moeten ingaan op wat het gaat doen met de vergelijkbare gevallen. Zolang het besluit niet handhavend op te treden tegen vergelijkbare gevallen, zal het terzake van dit geval ook niet handhavend kunnen optreden.

    Het is wel opmerkelijk dat de Afdeling in 1998 nog overwoog dat het feit dat geen bezwaren tegen andere illegale bergingen bestaan (lees: geen verzoek tot handhaving was ingediend), maakt dat het niet gaat om vergelijkbare gevallen. Overigens was dit niet de enige reden waarom de Afdeling tot het oordeel kwam dat het hiet niet om vergelijkbare gevallen ging. Michiels merkt in zijn annotatie bij deze uitspraak op dat de vraag of er bij andere overtredingen geklaagd is inderdaad relevant is. Dat lijkt ook samen te hangen met het feit dat de Afdeling in die uitspraak benadrukt dat de beginselplicht tot handhaving nog zwaarder weegt als er een verzoek tot handhaving is ingediend.

    Ik denk dat de Afdeling vandaag de dag een dergelijke uitspraak niet meer zal doen. De Afdeling overweegt in de uitspraak van 2011 dat er sprake is van vergelijkbare gevallen, waarbij niet relevant lijkt of al dan niet een verzoek tot handhaving is ingediend. Overigens heb ik de indruk dat in dit geval wel een verzoek tot handhaving was ingediend omdat de uitspraak vermeldt dat een belanghebbende, niet zijnde de appellant, in de gelegenheid is gesteld een schriftelijke uiteenzetting te geven. Die belanghebbende zal vermoedelijk een verzoeker tot handhaving zijn.

    BeantwoordenVerwijderen