woensdag 6 april 2011

Gedeeltelijke handhaving verbod bouwen in afwijking van bouwvergunning

ABRvS, 6 april 2011. Deze uitspraak is een vervolg op de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2008. In die laatste uitspraak maakte de Afdeling een interessante overweging die ik op dit weblog nog niet eerder heb kunnen bespreken. Vandaar dat ik via de uitspraak van 6 april 2011 inga op de eerdere uitspraak. 

De zaak gaat over het bouwen in afwijking van de verleende bouwvergunning. Het college van B en W van Oostzaan had, in reactie op een verzoek tot handhaving, een last onder dwangsom opgelegd om bepaalde afwijkingen van de verleende bouwvergunning ongedaan te maken. Niet gelast was om de afwijking voor wat betreft de nokhoogte van het gerealiseerde bouwwerk, die 30 centimeter hoger bleek dan vergund, ongedaan te maken.

Toen de verzoeker daarover in bezwaar klaagde, overwoog het college dat het in dit opzicht van handhaving had afgezien omdat dit onevenredig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat dit een primair besluit was. Het college bestreed dit. Volgens het college moest het primaire besluit waarbij de last onder dwangsom was opgelegd tevens opgevat worden als een besluit tot afwijzing van het verzoek tot handhavend optreden tegen de nokhoogte omdat de last niets omtrent de nokhoogte vermeldde. De Afdeling volgde het college niet. Zij vond dat, nu uit de tekst van het oorspronkelijke primaire besluit niet bleek dat geweigerd was te handhaven voor wat betreft de nokhoogte, dat besluit niet kon worden aangemerkt als een primair besluit tot (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek tot handhaving. De expliciete weigering in de beslissing op bezwaar moest dus worden aangemerkt als een primair besluit.
LJN: BQ2090 en LJN: BG3365

Geen opmerkingen:

Een reactie posten