donderdag 14 april 2011

Geen schorsing invorderingsbesluit

Vz. ABRvS, 14 april 2011. De voorzitter van de Afdeling heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen een besluit tot invordering van verbeurde dwangsommen afgewezen omdat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzitter overweegt in dat verband:
"[verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door betaling van de verbeurde dwangsommen in haar voortbestaan wordt bedreigd of ernstig in haar bedrijfsuitoefening wordt belemmerd. Ook de huidige economische omstandigheden als gevolg waarvan [verzoekster], naar zij stelt, wordt geconfronteerd met omzetdaling en verlies, vormen onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist."
Tot eenzelfde overweging was de voorzitter in één van de weinige andere vv-uitspraken met betrekking tot een invorderingsbesluit gekomen. In zijn uitspraak van 25 november 2010 (LJN: BO3477) overwoog de voorzitter dat de overtreder niet aannemelijk had gemaakt dat hij door betaling van de dwangsommen in onoverkomelijke financiële problemen zou komen.

De vraag is of de voorzitter in beide gevallen wel een voorlopige voorziening zou hebben getroffen als de overtreder wel aannemelijk zou hebben kunnen maken dat hij in onoverkomelijke financiële problemen zou raken door betaling van de dwangsommen. In dat geval lijkt voldoende aannemelijk dat de overtreder een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, maar vervolgens moet nog een afweging van alle betrokken belangen, waaronder niet in de laatste plaats het algemeen handhavingsbelang, plaatsvinden. Aan een dergelijke afweging zijn de voorzitters niet toegekomen.

Uit de uitspraken volgt wel dat de financiële positie van de overtreder relevant kan zijn in het kader van een verzoek voorlopige voorziening tegen een invorderingsbesluit. Kan de financiële positie van een overtreder dan ook relevant zijn bij het nemen van een besluit tot invordering? Moet geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien als de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij de dwangsommen niet kan betalen? Ik vind dat niet vanzelfsprekend. Het is immers vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de financiële positie van de overtreder niet relevant is bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom. Waarom dan wel bij het nemen van een invorderingsbesluit? In het civiele recht leidt het zogenoemde "pecunia non habet-"verweer ("ik heb geen geld") ook niet tot afwijzing van een vordering tot betaling. Er resteren dus, ook na deze uitspraak, nog voldoende vragen over het besluit tot invordering.
LJN: BQ1862

Geen opmerkingen:

Een reactie posten