donderdag 26 mei 2011

Legaliteitsbeginsel

ABRvS, 25 mei 2011. Artikel 5:4 lid 1 Awb bepaalt dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie slechts bestaat voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend. Het tweede lid bepaalt dat slechts een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd als de overtreding en de sanctie bij of krahctens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven. Dat is het zgn. legaliteitsbeginsel. Daarover gaat de onderhavige uitspraak.

Het college van B en W van Den Haag had op grond van artikel 66 lid 2 van de Wet kinderopvang aan een gastouder die in haar eigen woning kinderen opving onder aanzegging bestuursdwang gelast om de opvang van kinderen met onmiddellijke ingang te staken. Artikel 66 lid 2 Wet kinderopvang bepaalt dat het college van B en W de exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau kan verbieden als blijkt dat - kort gezegd - het kindercentrum of het gastouderbureau niet aan de eisen voldoet. De gastouder betoogde dat deze bepaling geen grondslag bood voor het bestreden besluit omdat het hier geen kindercentrum of gastouderbureau betrof. Het college betoogde dat naar de letter van de wet dat wellicht waar was, maar dat een redelijke uitleg van de bepaling inhield dat het college ook bevoegd was de exploitatie van een voorziening voor gastouderopvang te verbieden.

De Afdeling oordeelt dat artikel 66 lid 1 Wet kinderopvang geen bevoegdheid bevat voor het college van B en W om de exploitatie van een voorziening voor gastouderopvang te verbieden.

Het college betoogde dat artikel 1.66 lid 2 van de nieuwe Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen die bevoegdheid inmiddels wel biedt en dat daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten zouden moeten worden. De Afdeling passeert dit betoog met de volgende overweging:
"Het legaliteitsbeginsel eist dat zowel de overtreding als de sanctie voorafgaand aan die gedragingen bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn omschreven. In deze zaak dient dan ook te worden uitgegaan van het recht zoals dat gold ten tijde van die gedragingen. Aangezien de Wet van 18 juli 2009 toen nog niet in werking was getreden en de Wet kinderopvang derhalve, zoals hiervoor is overwogen, niet de bevoegdheid bevatte om een houder te verbieden gastouderopvang te exploiteren, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 30 oktober 2009 in stand te laten."
LJN: BQ5897

Geen opmerkingen:

Een reactie posten